Column voor Mysteryland van een paar jaar geleden. Morgen lees ik er weer voor, in The Crooning Jazz Club, 16u sharp. Tien minuten, en dan mag je weer gaan beuken. Of blijven en luisteren naar Joost van Bellen (als schrijver, deze keer) of Mano Bouzamour.
Stel, je bent koe.
Jarenlang sta je op een weiland. Links van je nog een weiland, rechts ook, voor je een snelweg en achter je, welja, nog maar eens een weiland, waarop in de verte de boerderij van de boer, de man die je iedere dag aan je uiers komt trekken. Alle dagen zijn eender, ze lijken op elkaar als boeken van Nicci French. ‘s Ochtends ontbijt je met gras, ‘s middags, tijdens de lunch, eet je gras en als diner eet je gras. En tussendoor ook. Je graast wat af als koe, wat moet je anders. Nooit gebeurt er eens wat, er is niks op tv (sterker, er is helemaal geen tv). Van verveling ben je op de momenten dat je niet met je kop in het gras zit maar begonnen met herkauwen van het gras dat je daarvoor hebt gegeten. Verder flap je er nog eens een flinke multivlaai uit, je kijkt een beetje rundachtig naar het voorbijrazende verkeer, je laat eens een boe, je haalt wat ouwe koeien uit de sloot met je medeweilandbewoners Clara 164 en Betsie 34, en ach, kijk ‘ns aan, daar is de boer alweer met zijn grijpgrage melkmachine. Geil. En dan doen we een plas, eten maar weer eens een pluk gras en morgen wordt een dag zoals er gisteren ook al eentje was.
Totdat.
Opeens, op de laatste zaterdag van augustus (al heb je als koe geen flauw benul wat augustus is) (ook niet wat zaterdagen zijn, trouwens) (je hebt eigenlijk helemaal geen benul, om precies te zijn), gebeurt het. Die ochtend waren ze vroeg in de weer geweest, die mannen met die koddige fluorescerende hesjes en dat roodwit lint waarmee ze jouw weiland doormidden deelden. Het is dat je geen prater bent, anders had je er zeker wat van gezegd. ‘Hé, wat moet dat in mijn weiland?’
En net nu je wat aan het uitbuiken bent van je grasontbijt, komen er auto’s je buurweiland oprijden. Er komt geluid uit de auto’s. Boemboemboemboemboemboemboemboemboemboemboemboemboemboemboemboemboemboemboemboemboemboemboemboemboemboemboemboemboemboemboemboemboemboemboemboemboemboemboemboemboemboemboemboemboemboemboemboemboemboemboemboemboemboemboemboemboemboemboemboemboem (koeien hebben geen idee wat 140 bpm is) boemboemboemboemboem boemboemboemboemboemboemboem. De melkmachine van de boer is er niks bij. De auto’s worden op aanwijzingen van de mannen in de fluorescerende hesjes keurig op een rijtje geparkeerd. Het portier gaat open. Er komen twee korte witte laarsjes uit. Felroze, harige beenwarmers erboven. Om de billen een rokje met koeienprint (hé dat herken ik, denk je). Een bloot buikje met een glinsterend dingetje in de navel en een getattoeeerde tja, wat is het, zon of ster eromheen. Een wit hesje (met kwastjes) om de uitbouwtieten. Een zonnebril die het hele gezicht bedekt. En een grote witte kojbojhoed. Op jouw weiland. ’s Ochtends, nog voor twaalf uur.
Wat zat er in godsnaam in dat gras vanochtend, vraag je je af.