Met dank aan Het Grote Herken en Benoem de Watervogelboek gisteren weer een nieuwe badgast gespot. De Kleine Burgemeester overwintert dit jaar gewoon voor mijn deur, in de Amstel, alsof het allemaal niets is. Coole eend, hoor, die Kleine Burgemeester (niet te verwarren met de Grote Burgemeester, die – om maar een verschil te noemen – groter is).
Voor meer coole eenden leze men dit verhaal uit Klunen2:
Coole eend
Ik woon sinds kort op de Amstel. Op een boot. Nou ja, boot, bootbezitters lachen me uit als ik zeg dat het een boot is: het is een betonnen bak met daarop een huis. Een woonark. Een woonark drijft, en eigenlijk is dat de enige overeenkomst met een boot. Een plastic fles drijft ook, een meerkoet drijft en zo zijn er nog wel meer voorwerpen die drijven en toch geen boot zijn. Mijn woonark is dus ook geen boot.
Soit. Sinds ik op mijn woonark woon, sta ik een stuk dichter bij de natuur. Overal waar ik kijk is water en weet je wat het grappige van water is? Er leven dieren in. De meeste van die dieren zie je niet, omdat ze onder water verblijven. Die dieren heten vissen. Vissen zwemmen onder water en dat kunnen ze ongelofelijk lang volhouden. Sterker: zodra ze boven water komen, raken ze in paniek, beginnen te hyperventileren en te spartelen als een malle en daarna gaan ze dood. Totaal anders dan mensen, want die moet je juist niet te lang onder water houden. Ander verschil is dat je de meeste vissen na hun dood in een pan kunt stoppen om ze op te eten, maar bij mensen die te lang onder water hebben gelegen, is dat geen aanrader.
De dieren die je wel met het blote oog kunt zien vanaf mijn woonark zijn vogels. Watervogels, om precies te zijn. Enkele watervogels die u waarschijnlijk zelf wel kent zijn de eend, de meeuw en de zwaan.
Toen ik jarig was kreeg ik van mijn dochters Het Grote Herken en Benoem de Watervogel-boek. Daar vind je me toch een aantal vreemde badgasten in! En enkelen daarvan wonen dus gewoon in onze stad. Zo herken ik sinds kort de Nijlgans. Het beest is geen familie van het Nijlpaard, zoals het zeepaard geen familie van het gewone paard is, maar beiden komen wel oorspronkelijk uit Egypte (de Nijl is een rivier in Egypte). Het Nijlpaard loopt voor zover ik weet niet vrij rond in Nederland, maar de nijlgans reist om onverklaarbare redenen wel zo nu en dan af naar België en Nederland. Ze zien eruit als slecht geverfde ganzen. En schijten, die beesten, schijten! Als een zeemeeuw. Al is die wel koning, wat betreft schijten. Vraag me niet hoe hij het voor elkaar krijgt, maar een meeuw kan op ramen schijten. Ik vermoed dat hij in volle vlucht op een raam afvliegt, dan de poep zijn endeldarm uitperst en net op het moment dat de witgrijze klodders zijn lijf verlaten een scherpe bocht neemt, waardoor de poep in de vluchtlijn richting mijn ramen vliegt, terwijl het beest zelf vlak voor hij zich te pletter zou vliegen een scherpe bocht neemt en vrolijk terug de Amstel opvliegt. Waarom, vraag je je dan af, waarom?
Een andere watervriend is de meerkoet. Meerkoeten zijn zorgzame types. Het mannetje bouwt van takjes en plastic flessen een nest (het is maar goed dat mensen die dingen in de gracht gooien, anders zou er grote woningnood onder meerkoeten bestaan). Het vrouwtje gaat vervolgens op het nest zitten en perst er een eitje of vijf, zes uit en gaat daarop zitten broeden. Best huiselijk, om dat te aanschouwen. Niet het persen, maar het broeden natuurlijk.
Van de zes minimeerkoetjes uit het nest op het terras van mijn boot waren er koud drie dagen later nog maar twee over. Een dag erna nul. Wat blijkt: snoeken eten meerkoeten, en net als wij, mensen, zien meerkoeten vissen niet aankomen. En dan gaat het hard met de kleine meerkoetjes. Meerkoet is dan ook rare naam, minderkoet of geenkoet zou veel logischer zijn. Ik heb de redactie van Het Grote Herken en Benoem de Watervogel-boek er al een brief over geschreven.
Dat de babykoetjes zo snel overleden was niet alleen vervelend voor de meerkoet, die wekenlang voor de koet zijn kut had zitten broeden, maar vooral ook voor mijn kinderen, die de babymeerkoeten toch als snel als hun kinderen beschouwden.
Mijn jongste dochter is nog niet zo vertrouwd met Het Grote Herken en Benoem de Watervogel-boek. Vorige week wees ze naar het drijvende terras dat aan mijn woonark is vastgeklonken. ‘Pap, kijk eens wat een coole eend!’
Ik keek naar het dier. Het was geen eend, maar een reiger.
Nu probeer ik mijn dochter zoveel mogelijk in haar eigen fantasie en jargon te laten. Ineens zag ik de reiger door de ogen van een kind, maar ook door de ogen van een eend. Dat je als eend met die lullige pootjes met een slakkegang door de Amstel vaart en dan ineens boven je een reiger majestueus ziet vliegen en landen op mijn terras ziet. Dan kan je als eend toch maar één, jaloerse, conclusie trekken.
‘Holy fuck, wat een coole eend.’