Geplaatst op Geef een reactie

Familieopstelling

Beste Willem,

Petrus (Peerke) Donders (1809-1887) was een Tilburgse weldoener. Hij werd in 1982 zalig verklaard door Paus Johannes Paulus II. Zijn standbeeld staat op de hoek van het Wilhelminapark. Als kind kwam ik er altijd langs als we naar oma gingen. Peerke werkte met leprapatiënten op de plantage Batavia in Suriname, bouwde huizen voor indianen in de binnenlanden, gaf eten aan arme en zieke mensen en genas in 1927, veertig jaar na zijn dood, in Tilburg en passant nog even een kind van botkanker.
Peerke kon dat allemaal, zo leerde ik op de Rooms-Katholieke Basisschool De Hasselt in Tilburg, omdat hij in God geloofde.
Dat vond mijn vader flauwekul. Van dat wonder met het kindje geloofde hij ‘ginne flikker’ en die hele zaligverklaring ‘door zo’n langjurk mee un gek petje’ kon hem gestolen worden. Peerke Donders was gewoon ‘unne goeie meens.’
Mijn moeder beaamde dat: Peerke deed die dingen gewoon omdat hij lief wilde zijn.
Lief zijn, gewoon dat.

Zo, Willem, opent mijn nieuwe roman, Familieopstelling. Hij komt ongeveer gelijktijdig uit met dit blad. Het is bijna twintig jaar na Komt een vrouw bij de dokter en Stijn is terug. Vijfenvijftig jaar, vader, een op de klippen gelopen huwelijk, een samenwoonpoging en tenslotte nog een mislukte relatie met een vrouw die hij al twintig jaar kende. Hij lijkt, kortom, best een beetje op ons, Willem.
Dat is geen toeval, althans zijn gelijkenis met mij. Het is mijn eerlijkste boek sinds mijn debuut, waarin ik mezelf in één machtige beweging positioneerde als de grootste vreemdganger die ons land sinds Prins Bernhard heeft gekend. Familieopstelling was in eerste instantie zelfs nóg eerlijker: het plan was om een autobiografische familiegeschiedenis te schrijven. Aan vaders kant waren nog twee van de oorspronkelijk acht kinderen geestelijk zo fief dat ze mij alle verhalen over de familie Van de Klundert tot in detail konden vertellen. In de appgroep die ik met ome Ruud en tante Annemarie aanmaakte werd ik bestookt met anekdotes, foto’s en zelfs minutieus gemaakte plattegronden van het Tilburgse arbeidershuisje waar ze met zijn tienen woonden.
Van de geschiedenis aan moeders kant wist ik zelf alles. Mijn moeder kwam uit een getroebleerd gezin, waar de pannen over tafel vlogen als er weer eens ruzie was. Opa was de Tweede Wereldoorlog uitgekomen als een gebroken man. Thuis ging de oorlog gewoon door, met twee partijen die zich in hun loopgraven verschansten, dagenlang geen woord tegen elkaar zeiden en wachtten tot de ander het hoofd boven het maaiveld uitstak, waarna de boel ontplofte. Twee jaar Arbeidseinsatz in Duitsland en twee jaar onderduiken hadden van opa geen makkelijk mens gemaakt. Oma was altijd al een secreet geweest. Mijn moeder en haar broer zaten ertussenin. Het leidde ertoe, Willem, dat mijn moeder haar hele leven bang was voor ruzie en mijn oom zijn hele leven angst had voor relaties. Hoe het afloopt met beiden staat in de roman.
Want dat is het uiteindelijk toch geworden, een roman. Ik liep tegen hetzelfde aan waar ik twintig jaar geleden met Komt een vrouw tegenaan liep: toen ging het verhaal niet zozeer over mezelf, als wel over wat er gebeurt in een relatie van twee jonge mensen waarvan de vrouw een terminale ziekte krijgt en de man maar niet wil inzien dat dit ook zijn leven dramatisch veranderde. Komt een vrouw had ook over een vrouw en een man kunnen gaan waarvan de een in een rolstoel terecht komt. Het verhaal voelt als een steentje in je schoen: je wilt de hoofdpersoon een enorme hufter vinden (wat-ie ook is, vertel mij wat), maar ergens knaagt het: wat zou ík doen als mij zoiets overkwam. Het verhaal morrelt aan je waarden en normen, waarvan nog maar moet blijken wat die waard zijn als de pleuris in jouw leven uitbreekt.
Bij het schrijven van Familieopstelling kwam ik er halverwege achter dat het wel heel navelstaarderig werd om de familiegeschiedenis van vaders en moeders kant uit te diepen als als oorzaak van het hoe en waarom Raymond van de Klundert is uitgegroeid tot de man die hij nu is. Als je op onze leeftijd bent, Willem, is het misschien tijd om niet je ouders de schuld van je karakter te geven, maar zelf de verantwoordelijkheid te nemen over je leven. Daar gaat mijn nieuwe roman over. De zoektocht die ons, vijftigers, allemaal bezighoudt: wie zijn we geworden en wie willen we zijn.
In mijn geval komt dat dicht bij wat Peerke Donders was en wat onze betreurde burgemeester Eberhard zei voor zo’n dood. Wees gewoon een beetje lief voor elkaar, Willem.
En daar moet je dan vijfenvijftig voor worden.